copuleerden
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: copuleerden (hulp, bestand)
Woordafbreking
- co·pu·leer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
copuleren |
copuleerden
- meervoud verleden tijd van copuleren
- Wij copuleerden.
- Jullie copuleerden.
- Zij copuleerden.
- Wij copuleerden.