copula
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- co·pu·la
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘koppelwerkwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1901 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | copula | copula's copulae |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
Vertalingen
1.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord copula staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
Spaans
Werkwoord
vervoeging van |
---|
copular |
copula