Naar inhoud springen

continu

Uit WikiWoordenboek
  • con·ti·nu
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onafgebroken’ voor het eerst aangetroffen in 1663 [1]
  • met het voorvoegsel con- [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen continucontinuer
verbogen continuecontinuere
partitief continu'scontinuers-

continu

  1. voortdurend, zonder onderbreking
    • De baby bleef continu huilen. 
     Tijdens het koken zat iedereen elkaar continu te stangen alsof we elkaar al jaren kenden.[3]
  1. voortdurend, zonder onderbreking
     (Sam bleek een echte bonus te zijn, want de kerk zat normaal gesproken vol met oude besjes die continu zeiden dat vroeger alles beter was.[4]
     Sarah, in een half doorschijnende lila blouse en een bruine zijden rok, hield haar ruggengraat continu licht gebogen, met een arm gedrapeerd achter Isaacs keukenstoel.[4]
     Olive hield Isaac continu in de gaten, de aantrekkingskracht die hij op haar uitoefende, zong van de balken boven haar hoofd tot in de champagne in haar glas.[4]
94 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[5]