contactueel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·tac·tu·eel
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen contactueel contactueler contactueelst
verbogen contactuele contactuelere contactueelste
partitief contactueels contactuelers -

Bijvoeglijk naamwoord

contactueel

  1. betrekking hebbend op het maken en onderhouden van menselijke relaties
    • De preoccupatie met de beeldvorming is de sleutel tot de kleine tentoonstelling in Delft. Hier toont zich een leger aan den volke dat vervuld is van een nieuw zelfvertrouwen dat het straks mogelijk zal maken de helsgevaarlijke missie in de Afghaanse provincie Uruzgan te volvoeren. Vergeet dat komisch werkende dienstplichtigenleger van weleer, van soldaten met lange haren en oorringetjes, bezig de Noord-Duitse laagvlakte te verdedigen tegen de theoretische Rus, onder leiding van sergeants die maar met moeite orde konden houden. Vergeet ook, tien jaar geleden nog maar, die povere vertoning onder leiding van een laffe snor in Srebrenica - eens komt trouwens vast de dag dat de Audiovisuele Dienst van het leger zijn foto's daarvan zal laten zien. Nee, de Nederlandse militair anno 2006 is een uitgewogen, zelfverzekerde figuur - tot de tanden bewapend voor als het moet maar tot dat moment minzaam, contactueel vaardig en bovenal weergaloos mooi. Dat komt wel goed in Uruzgan.[1] 
    • Organisatorisch is Kessler een uitblinker. In contactueel opzicht vloog hij zelden hoger dan het maaiveld, al herinner ik mij avonden in zijn bungalow op het sportcentrum in Zeist, waar met behulp van een fles wijn de sfeer wat losser werd en de pure voetballiefhebber de overhand kreeg op de man, die zich graag hoogdravend uitdrukte.[2]  

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. NRC Raymond van den Boogaard 24 maart 2006
  2. NRC Herman Kuiphof 15 oktober 1991
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be