consumeerbaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·su·meer·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen consumeerbaar consumeerbaarder consumeerbaarst
verbogen consumeerbare consumeerbaardere consumeerbaarste
partitief consumeerbaars consumeerbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

consumeerbaar

  1. makkelijk tot je te nemen vooral met betrekking tot voedsel maar in figuurlijke zin ook voor andere zaken zoals bijvoorbeeld kunst
    • „Ja, zeker. Hoe zal ik het zeggen... Toen ik Eds werk voor het eerst zag, in Londen, dacht ik: wat zíe ik nu? Zo opwindend, zo niet consumeerbaar, zoals men gewoonlijk kunst consumeert. Het zette me aan het denken, en als iets me aan het denken zet...” [1] 

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Jannetje Koelewijn NRC 18 april 2015