constateer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·sta·teer

Werkwoord

vervoeging van
constateren

constateer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van constateren
    • Ik constateer. 
  2. gebiedende wijs van constateren
    • Constateer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van constateren
    • Constateer je?