Naar inhoud springen

constante

Uit WikiWoordenboek
  • con·stan·te
  • Al dan niet via Frans constant ontleend aan Latijn cōnstāns, teg.deelw. van cōnstāre (vaststaan, gelijkblijven)[1] met het voorvoegsel com-
enkelvoud meervoud
naamwoord constante constanten
verkleinwoord

deconstantev/m

  1. een grootheid waarvan men aanneemt dat zij niet varieert
     Sport, met andere woorden, is evengoed als kunst, literatuur, sociale en religieuze instituties, een constante in de geschiedenis van de mens.[2]

constante

  1. verbogen vorm van de stellende trap van constant
     De tijd ging tergend langzaam voorbij en toch was er nooit genoeg van: ik verkeerde in een constante staat van gejaagdheid, op zoek naar momenten die ik van de baby kon stelen om aan zijn zus te geven, en andersom.[3]
     Terwijl ze naar het constante getik van de gouden slingerklok luistert, schrijft ze - omringd door de onverklaarbare leveranties - een tweede briefje aan de miniatuurmaker.[4]


99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]
  1. constante op website: Etymologiebank.nl
  2. Onno van Nijf
    “Sportgeschiedenis” (2021), Athenaeum - Polak & Van Gennep op Wikipedia, ISBN 9789025312275
  3. Lynn Berger
    “De tweede: over het zijn en krijgen van een tweede kind” (2021), De Correspondent, ISBN 9789082821697
  4. Jessie Burton vert. Mieke Trouw-Luyckx
    “Het huis aan de gouden bocht” (2014), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789021809526
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

constante

  1. vrouwelijk enkelvoud van constant