confronteert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- con·fron·teert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
confronteren |
confronteert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van confronteren
- Jij confronteert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van confronteren
- Hij confronteert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van confronteren
- Confronteert!