confronteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·fron·teert

Werkwoord

vervoeging van
confronteren

confronteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van confronteren
    • Jij confronteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van confronteren
    • Hij confronteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van confronteren
    • Confronteert!