concessieperiode

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·ces·sie·pe·ri·o·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord concessieperiode concessieperioden
concessieperiodes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de concessieperiodev

  1. periode dat een bepaalde onderneming het alleenrecht heeft om een bepaalde dienst te leveren
     Pittig Hij loopt vooruit op 2016, als de nieuwe concessieperiode begint. Gesprekken over de toekomst met NPO-directeur Hagoort zijn al gaande. "Maar dit kan niet alleen aan de publieke omroep worden overgelaten.[1]
     Kamer en kabinet willen dat de NS, waarvan de Staat 100 procent aandeelhouder is, het recht om te rijden op het hoofdrailnet 'onderhands' gegund wordt. Dat wil zeggen dat er geen openbare aanbesteding komt waaraan ook andere vervoerders kunnen meedoen. De nieuwe concessieperiode loopt van 2025 tot 2035.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Plasterk wil tv-bestel vernieuwen” (Zaterdag 2 januari 2010, 15:24), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 17 november 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Bijna hele Kamer tegen meer concurrentie op het spoor” (Dinsdag 1 november, 22:58), NOS