concertpianist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

1. De concertpianist Ralph van Raat op Wikipedia (nl) aan het werk in Amsterdam in 2012.
Uitspraak
Woordafbreking
  • con·cert·pi·a·nist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord concertpianist concertpianisten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de concertpianistm

  1. (beroep) (muziek) iemand die muziekuitvoeringen verzorgt door een vleugel te bespelen
     Aanvankelijk wilde ik naar het conservatorium om zelf ook leraar te worden. Maar naar aanleiding van een radio-uitzending ging er een impresariaat voor me aan de slag, en toen ging mijn carrière als concertpianist rollen. Mijn debuutrecital in Den Haag trok zeven recensenten, stel je voor.[2]
     Wie concertpianist wil worden moet ook vijfduizend uur toonladders oefenen.[3]
     Wie wordt er nog wijs uit de grenzeloze toestroom van pianotalent? Wereldwijd zijn er naar schatting 50.000 concertpianisten. En allen willen hetzelfde: carrière maken met het spelen van klassieke en romantische meesterwerken.[4]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 september 2020 Weblink bron
    Mischa Spel
    “Pianopedagoog Jan Wijn: ‘Geef me een leerling, en ik functioneer’” (11 maart 2020) op nrc.nl op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 26 september 2020 Weblink bron
    Lineke Nieber
    “Als een gek schilderen voor Amazon” (24 september 2019) op nrc.nl op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 26 september 2020 Weblink bron
    Bas van Bommel
    “De weelde aan pianotalent” (3 oktober 2013) op nrc.nl op Wikipedia