concertbezoeker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·cert·be·zoe·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord concertbezoeker concertbezoekers
verkleinwoord concertbezoekertje concertbezoekertjes

Zelfstandig naamwoord

de concertbezoekerm

  1. iemand die als luisteraar naar een muziekuitvoering gaat
     Volgens de woordvoerder zijn er geen andere gevallen bekend van claims van concertbezoekers die onderuit zijn gegaan in de Ziggo Dome.[2]
     Met de naamsverandering hoopt Live Nation, het bedrijf achter de concerthal, een ander publiek aan te spreken. "De concertbezoeker weet ons al te vinden, met AFAS denken we een zakelijk publiek te kunnen bereiken. Onze zaal is bijvoorbeeld goed te gebruiken voor zakelijke evenementen", zegt Birgitte Winter, directeur van de Heineken Music Hall.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 21 november 2021 Weblink bron “Ziggo Dome treft schikking met gevallen concertbezoeker” (28-10-2015), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 21 november 2021 Weblink bron “Heineken Music Hall wordt AFAS Live” (16-09-2016), NOS