componeer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- com·po·neer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
componeren |
componeer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van componeren
- Ik componeer.
- gebiedende wijs van componeren
- Componeer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van componeren
- Componeer je?