componeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·po·neer

Werkwoord

vervoeging van
componeren

componeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van componeren
    • Ik componeer. 
  2. gebiedende wijs van componeren
    • Componeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van componeren
    • Componeer je?