compassie
Uiterlijk
- com·pas·sie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘medelijden’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- afgeleid van passie met het voorvoegsel com- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | compassie | compassies |
verkleinwoord | - | - |
- medelijden
- ▸ Dan regeerde de kille gereserveerdheid. Gecamoufleerd door een verraderlijke cocon van gesuggereerde vriendschap en compassie.[4]
- Het woord compassie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "compassie" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "compassie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ compassie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be