compareer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·pa·reer

Werkwoord

vervoeging van
compareren

compareer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van compareren
    • Ik compareer. 
  2. gebiedende wijs van compareren
    • Compareer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van compareren
    • Compareer je?