comparatief

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·pa·ra·tief
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘vergrotende trap’ voor het eerst aangetroffen in 1638 [1]
  • afgeleid van het Latijnse 'comparativus', wat weer van 'comparare' (vergelijken) komt (van par (gelijk) met het voorvoegsel com-, met het achtervoegsel -ief); zie ook -are en -ivus [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord comparatief comparatieven
verkleinwoord comparatiefje comparatiefjes

Zelfstandig naamwoord

de comparatiefm [3]

  1. (taalkunde) de vergrotende trap.
Verwante begrippen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen comparatief comparatiever comparatiefst
verbogen comparatieve comparatievere comparatiefste
partitief comparatiefs comparatievers -

Bijvoeglijk naamwoord

comparatief [4]

  1. vergelijkend

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen