communiceer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·mu·ni·ceer

Werkwoord

vervoeging van
communiceren

communiceer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van communiceren
    • Ik communiceer. 
  2. gebiedende wijs van communiceren
    • Communiceer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van communiceren
    • Communiceer je?