comité

Nederlands

Frans Olympisch Comité 1922

Uitspraak

• Geluid:  comité    (hulp, bestand)
• IPA: / kɔmiˈte / (3 lettergrepen)

Woordafbreking

• co·mi·té

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘groep personen met uitvoerende taak’ voor het eerst aangetroffen in 1729
• van Frans

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	comité	comités
verkleinwoord	comiteetje	comiteetjes

Zelfstandig naamwoord

het comité o

1. groep mensen die iets voorbereidt of organiseert, zoals een herdenking of feest

   • Dit comité organiseert elk jaar het zomerfeest. 

2. groep mensen die zich inzet voor een politiek of maatschappelijk doel

   • De studenten vormden een comité dat zich met pamfletten en een protestmars tegen de regering van Pinochet keerde. 

Hyponiemen

aanbevelingscomité actiecomité adviescomité auditcomité begeleidingscomité beheerscomité beleidscomité bemiddelingscomité beroepscomité bestuurscomité beurscomité bewonerscomité burgercomité buurtcomité controlecomité

coördinatiecomité crisiscomité directiecomité drankweercomité elfstedencomité erecomité feestcomité flatcomité groencomité hakbijlcomité handelscomité hulpcomité huurderscomité landbouwcomité managementcomité

mensenrechtencomité ministercomité Nobelcomité ontvangstcomité oranjecomité organisatiecomité oudercomité overlegcomité partijcomité protestcomité redactiecomité sanctiecomité schoolcomité selectiecomité sportcomité

staatscomité stakerscomité stakingscomité steuncomité straatcomité stuurcomité subcomité verkiezingscomité vluchtelingencomité volkscomité vrouwencomité wedstrijdcomité welkomstcomité werkcomité werklozencomité wijkcomité

Afgeleide begrippen

• comité-generaal, comitéprocedure, comitélid

Verwante begrippen

• commissie, ceremonie

Vertalingen

    1.   

Engels: committee (en)

Spaans: comité (es) m, comisión (es) v

Gangbaarheid

• Het woord comité staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "comité" herkend door:

94 %	van de Nederlanders;
96 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.