Naar inhoud springen

coller

Uit WikiWoordenboek

coller

  1. overgankelijk plakken, lijmen
  2. inergatief (spreektaal) (figuurlijk) kloppen, overeenkomen (met iets)
    «Ça colle
    Dat klopt!! [1]
  3. (spreektaal) (figuurlijk) lekker gaan, klikken
    «Ça ne colle pas entre Emile et Josyane.»
    Het klikt niet tussen Emile en Josyane. [1]
  4. inergatief (figuurlijk) zich aanpassen
    «Maurice Lévy, patron de Publicis, se donne deux ans pour coller au monde numérique.»[2]
    Maurice Lévy, de baas van Publicis, geeft zichzelf twee jaar om zich aan de digitale wereld aan te passen.
  5. overgankelijk (spreektaal) (figuurlijk) een strikvraag stellen, laten zakken
    «Le prof de philo, ce connard, il a collé mon meilleur pote.»
    Die klootzak van een filosofieleraar heeft mijn beste maat laten zakken. [1]