collaborateur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • col·la·bo·ra·teur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord collaborateur collaborateurs
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

collaborateur m [2]

  1. iemand die samenwerkt, een medewerker
  2. (pregnant) iemand die in bezette landen met de vijand samenwerkt
Verwante begrippen
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen