codeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·deer

Werkwoord

vervoeging van
coderen

codeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coderen
    • Ik codeer. 
  2. gebiedende wijs van coderen
    • Codeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coderen
    • Codeer je?