cocoonen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van cocoonen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		cocoonen			te cocoonen
	toekomend		zullen cocoonen			te zullen cocoonen
voltooid	tegenwoordig		hebben gecocoond			te hebben gecocoond
	toekomend		gecocoond zullen hebben			gecocoond te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	cocoonend		gecocoond			ev. cocoon	mv. verouderd cocoont	cocoone
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	cocoon	cocoont	cocoont	cocoont	cocoont	cocoonen	cocoonen	cocoonen
verleden (o.v.t.)	cocoonde	cocoonde	cocoonde	cocoonde	cocoonde	cocoonden	cocoonden	cocoonden
toekomend (o.t.t.t.)	zal cocoonen	zult/zal cocoonen	zult/zal cocoonen	zult cocoonen	zal cocoonen	zullen cocoonen	zullen cocoonen	zullen cocoonen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou cocoonen	zou cocoonen	zou(dt) cocoonen	zoudt cocoonen	zou cocoonen	zouden cocoonen	zouden cocoonen	zouden cocoonen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gecocoond	hebt gecocoond	hebt/heeft gecocoond	hebt gecocoond	heeft gecocoond	hebben gecocoond	hebben gecocoond	hebben gecocoond
verleden (v.v.t.)	had gecocoond	had gecocoond	had gecocoond	hadt gecocoond	had gecocoond	hadden gecocoond	hadden gecocoond	hadden gecocoond
toekomend (v.t.t.t.)	zal gecocoond hebben	zal/zult gecocoond hebben	zult/zal gecocoond hebben	zult gecocoond hebben	zal gecocoond hebben	zullen gecocoond hebben	zullen gecocoond hebben	zullen gecocoond hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gecocoond hebben	zou gecocoond hebben	zou/zoudt gecocoond hebben	zoudt gecocoond hebben	zou gecocoond hebben	zouden gecocoond hebben	zouden gecocoond hebben	zouden gecocoond hebben