cocoonen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·coo·nen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

cocoonen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
cocoonen
cocoonde
gecocoond
zwak -d volledig
  1. lekker rustig thuis blijven en je niet laten storen door de buitenwereld
    • Doutzen Kroes is lekker aan het cocoonen. Niet alleen haar trui ziet eruit als een warm vachtje, maar ook haar haar. [2] 
    • De Pinkpopbaas weet op basis van onderzoeken dat Nederlanders gemiddeld maar drie tot vier jaar achter elkaar popfestivals bezoeken. "Totdat ze wat ouder worden, verkering krijgen en gaan cocoonen. Het is toch een hormonenkwestie. Het zoeken van een toekomstige partner gaat op een festival met duizenden bezoekers gemakkelijker dan in een klein café". [3] 

Gangbaarheid

67 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen