coalitiegenoot
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- co·a·li·tie·ge·noot
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van coalitie zn en genoot zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | coalitiegenoot | coalitiegenoten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de coalitiegenoot m
- (politiek) politieke partij waarmee men samen een regering vormt
- ▸ Ook coalitiegenoot D66 vindt dat knelpunten moeten worden opgelost, maar volgens Kamerlid Bergkamp slaat de minister stappen over. "Hier moet geen campagne-De Jonge van worden gemaakt; de Kamer en de gemeenten zijn nauwelijks meegenomen", zegt Bergkamp.[1]
- ▸ Coalitiegenoot ChristenUnie vindt het goed dat het kabinet "opnieuw fors extra investeert in leraren". Volgens Kamerlid Bruins is ook een compliment aan de bonden op zijn plaats. Hij benadrukt dat de manier waarop het kabinet nu de portemonnee trekt de snelste manier is om het extra geld nu echt in de klas te krijgen.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord coalitiegenoot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron NOS Nieuws“De Jonge: vreselijke bureaucratie in jeugdzorg aanpakken” (Vrijdag 8 november 2019, 11:56), NOS
- ↑ Weblink bron NOS Nieuws“Kamer blij met extra geld voor aanpak lerarentekort en werkdruk” (Zaterdag 2 november 2019, 12:45), NOS