coöpereer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • coö·pe·reer, co·ope·reer

Werkwoord

vervoeging van
coöpereren

coöpereer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coöpereren
    • Ik coöpereer. 
  2. gebiedende wijs van coöpereren
    • Coöpereer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van coöpereren
    • Coöpereer je?