clubkleur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • club·kleur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord clubkleur clubkleuren
verkleinwoord clubkleurtje clubkleurtjes

Zelfstandig naamwoord

de clubkleurv / m

  1. de herkenningskleur van een (sport)club
    • Hoogste nieuwe binnenkomer is Feyenoord-investeerder Pim Blokland, die met stip op 7 staat. Hij 'harkte een karrenvracht ana geld binnen waardoor de ene clubkleur (rood) straks vervangen wodt door een andere (zwart) op de financiële balans'. [1] 
    • De binnenstad is vooral vol met eerstejaars studenten, bezig aan de introductieweek van hun opleiding. Sommige groepen zijn in groene T-shirts gestoken, de clubkleur van Bursa. [2] 
    • De fans waren overwegend gekleed in het zwart en wit, de clubkleur van Heracles Almelo. Die combinatie van zwart en wit was ook de zogeheten 'dresscode' voor het festijn. [3] 

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen