cito
Uiterlijk
![]() |
- ci·to
cito
- met spoed, voortvarend zonder enig uitstel
- Natuurlijk liet ik cito weten dat ik graag naar de Linnaeushof kwam zodra mijn verhuizing achter de rug was. [3]
- op poststukken, om aan te geven dat zij zo snel mogelijk bezorgd moeten worden
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord cito staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "cito" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "cito" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Oversteegen, J.J."Kwestie van lezen VIII. Handelsreiziger in literatuur" in: Raster.nr. 76 (1996) De Bezige Bij, Amsterdam; ISBN 90 234 1395 4; p. 202; geraadpleegd 2017-12-14
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
cito
vervoeging van |
---|
citar |
cito
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van citar
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Bijwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 94 %
- Prevalentie Vlaanderen 41 %
- Woorden in het Latijn
- Bijwoord in het Latijn
- Woorden in het Spaans
- Woorden in het Spaans van lengte 4
- Werkwoordsvorm in het Spaans