cito

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Cito

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ci·to
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bijwoord: met spoed’ voor het eerst aangetroffen in 1602 [1]
  • van Latijn cito [2]

Bijwoord

cito

  1. met spoed, voortvarend zonder enig uitstel
    • Natuurlijk liet ik cito weten dat ik graag naar de Linnaeushof kwam zodra mijn verhuizing achter de rug was. [3]
    1. op poststukken, om aan te geven dat zij zo snel mogelijk bezorgd moeten worden
Afgeleide begrippen
Synoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen


Latijn

Bijwoord

cito

  1. gauw


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
citar

cito

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van citar