circuleerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cir·cu·leer·de

Werkwoord

vervoeging van
circuleren

circuleerde

  1. enkelvoud verleden tijd van circuleren
    • Ik circuleerde. 
    • Jij circuleerde. 
    • Hij, zij, het circuleerde. 
     Hij wapperde de dunne stof een paar maal op en neer zodat er wat lucht om zijn blote bast circuleerde.[1]

Verwijzingen

  1. All-inclusive” op Wikipedia (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2