circuleerde
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: circuleerde (hulp, bestand)
Woordafbreking
- cir·cu·leer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
circuleren |
circuleerde
- enkelvoud verleden tijd van circuleren
- Ik circuleerde.
- Jij circuleerde.
- Hij, zij, het circuleerde.
- Ik circuleerde.
- ▸ Hij wapperde de dunne stof een paar maal op en neer zodat er wat lucht om zijn blote bast circuleerde.[1]
Verwijzingen
- ↑ “ (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2