cineast

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ci·ne·ast
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘filmkunstenaar’ voor het eerst aangetroffen in 1929 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord cineast cineasten
verkleinwoord cineastje cineastjes

Zelfstandig naamwoord

cineast m

  1. (media) (beroep) maker van films
    • Twee hoogleraren filmwetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (UvA) wilden de cineast voordragen voor een eredoctoraat wegens zijn “minutieus uitgezochte studies op film” die voor de recente Nederlandse geschiedenis van “evident belang” zijn geweest, maar daar stak de UvA een stokje voor. Etienne Verschuren NRC 10 mei 2016 
Synoniemen
  1. filmer, filmmaker
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen