ciabatta

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

ciabatta
Uitspraak
Woordafbreking
  • cia·bat·ta
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘langwerpig brood gebakken van nat deeg’ voor het eerst aangetroffen in 1998 [1]
  • uit het Italiaans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ciabatta ciabatta's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ciabattam

  1. luchtig, plat, rechthoekig brood, met een knapperige korst
    • Hij weet het: 52 procent van de Nederlanders is te dik en bijna een miljoen mensen hebben suikerziekte. Hij is zelf ook te dik. Tot vijf jaar geleden rookte hij twee, drie pakjes per dag. Toen hij ermee gestopt was: twintig kilo erbij. En hoe komt dat? Hij eet verkeerd. De hele dag door een hap van dit en een hap van dat, en dan ’s avonds laat nog een lekkere ciabatta. Wie is daarvoor verantwoordelijk? Hij, hij en hij.[3] 
    • Hoe vier je een heel klein flesje eigen olijfolie? Met goed brood natuurlijk. Dus ik bakte ciabatta, kocht de beste serranoham die ik kon krijgen en maakte een salade van bloemkool en bittere sinaasappel.[4]  

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen