chrisma

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • chris·ma
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘zalfolie, zalving’ voor het eerst aangetroffen in 1601 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord chrisma chrismata
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het chrismao [3]

  1. (religie) een mengsel van olijfolie en balsem en in de Katholieke Kerk één van de drie heilige oliën
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

22 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen