chocoladekoek
Uiterlijk
- Geluid: chocoladekoek (hulp, bestand)
- IPA: / ʃokoˈladəˌkuk / (5 lettergrepen)
- cho·co·la·de·koek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | chocoladekoek | chocoladekoeken |
verkleinwoord | chocoladekoekje | chocoladekoekjes |
de chocoladekoek m
- (kookkunst) zoete lekkernij van dubbel gebakken deeg, met chocola in het deeg of als aparte laag
- ▸ Neem toch, vervolgde zij, mij een schoteltje en een mes toeschuivend. Het is chocoladekoek, wij bakken hier altijd alles zelf, rommel van de banketbakker komt bij ons niet in huis.[2]
- Een exemplaar van deze lekkernij dat iemand kan opeten wordt meestal met het verkleinwoord "chocoladekoekje" aangeduid, terwijl "chocoladekoek" wordt gebruikt om het type gebak aan te duiden.
- Het woord chocoladekoek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Boris Robazki“Waarom ik niet krankzinnig ben.” (1929), H.P. Leopold, Den Haag, p. 166
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 13
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 5 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Kookkunst in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal