chil

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • chil

Werkwoord

vervoeging van
chillen

chil

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chillen
    • Ik chil. 
  2. gebiedende wijs van chillen
    • Chil! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chillen
    • Chil je?