champagne

Uit WikiWoordenboek
Champagne.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cham·pag·ne
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schuimende wijnsoort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1745 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord champagne champagnes
verkleinwoord champagnetje champagnetjes

Zelfstandig naamwoord

de champagnem

  1. (drinken) een witte of rosé schuimwijn uit de champagnestreek in Frankrijk, die in het bijzonder bij feestelijke aangelegenheden wordt geschonken
    • Gooise meisjes kunnen op zondag alleen brunchen met champagne!! 
     Morgen trekken we de champagne open.[2]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Meer informatie

stellend
onverbogen champagne
verbogen
partitief champagnes

Bijvoeglijk naamwoord

champagne

  1. (kleur) champagnekleurig, helder goudbruin
    • Haar champagne trouwjurk kleurde goed bij het kostuum van de bruidegom. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
  • IPA: /ʃæmˈpeɪn/

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
champagne -

champagne

  1. champagne, mousserende drank

Bijvoeglijk naamwoord

champagne

  1. champagne, champagnekleurig


Papiaments

Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud of
impliciet meervoud
expliciet meervoud
  champagne     -  

Zelfstandig naamwoord

champagne

  1. champagne
Schrijfwijzen
  • Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: shampaña.