cellist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cel·list
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van cello met het achtervoegsel -ist.
enkelvoud meervoud
naamwoord cellist cellisten
verkleinwoord cellistje cellistjes

Zelfstandig naamwoord

de cellistm

  1. (muziek) (beroep) musicus die een violoncello of kortweg een cello bespeelt
    • De cellist vertolkte de cellosuite No. 1 van Bach. 
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be