castreer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cas·treer

Werkwoord

vervoeging van
castreren

castreer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van castreren
    • Ik castreer. 
  2. gebiedende wijs van castreren
    • Castreer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van castreren
    • Castreer je?