castra

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cas·tra

Zelfstandig naamwoord

de castramv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord castrum


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
castrar

castra

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van castrar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van castrar