cassavebrood

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

bakken van cassavebrood
Uitspraak
Woordafbreking
  • cas·sa·ve·brood
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord cassavebrood cassavebroden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het cassavebroodo

  1. (voeding) platte, ronde koek gemaakt van cassavemeel
     Ik heb u dan nu niet meer dan mijne terugreis te tekenen, en nodig uwe verbeelding op het vlot, dat de Indiaanen van de gekapte, en door van de bast der mahot gevlochtene koorden, aaneen gebondene boomen, voor mij toerichtten: op eenen hoek van hetzelve spande men eene kleine tent voor mij, en dekte die met palmbladen; hier kon ik voor de hitte der zon, en de koude des nachts, ten minsten bij tusschenpoozen, eene aangenaame schuilplaats vinden; ik had het goed gezelschap van een paar boeken, naar mijnen smaak, bij mij; de Indiaanen gaven ons voorraad van gerooste banaanen, gebraaden krabben en andere schulpvisschen, cassavebrood en een kruik met Ouycou, een voedzaame en verfrisschende drank deezer volken, tot verzorging van onze behoefte voor eenige dagen mede; en zoo ging ik, met mijne twee negers en een paar Indiaanen, de drijvende wooning op, terwijl een der Indiaanen, die met mij naar Solitude gaan, en mij daar helpen wilde, zijn Cano boven mijn vlot verkoos, en ons in dezelve op zijde bleef: het was een lang vaartuig, van omtrent dertig voeten lengte, en slechts drie voet breed, uit eenen enkelen boom uitgehold, en door pagallen, in plaats van riemen, voordgeroeid, en dat door de vlugheid, waarmede het over de golven kan voordzweeven, een wonderlijk contrast maakte met het logge vaartuig op hetwelke uw vriend en de zijnen vertoefden.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. cassavebrood op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 12 november 2021 Weblink bron
    Elisabeth Maria
    “Reinhart, of natuur en godsdienst” (1791), DBNL