carnavalsfeest

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

carnavalsfeest
Uitspraak
Woordafbreking
  • car·na·vals·feest
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord carnavalsfeest carnavalsfeesten
verkleinwoord carnavalsfeestje carnavalsfeestjes

Zelfstandig naamwoord

het carnavalsfeesto

  1. (feest) (religie) feest dat men viert vlak voor de vastentijd waarbij men danst, zingt, bier drinkt en zich verkleedt
     Ali kwam anderhalf jaar geleden Nederland binnen als vluchteling uit Aleppo, nu is hij een van de prinsen van Maastricht. De 21-jarige Syriër is vanaf morgen carnavalsprins Ali d'n Ierste in Maastricht tijdens Vastelaovend – zoals ze in Limburg het carnavalsfeest noemen.[2]
     In de aanloop naar het carnavalsfeest zijn er ook maatregelen genomen. Vluchtelingen hebben volgens correspondent Jeroen Wollaars bijvoorbeeld les gehad over wat het feest inhoudt.[3]
     In delen van Nederland is het carnavalsfeest losgebarsten. Vooral de treinen richting het zuiden zaten vol met verklede feestgangers. In sommige steden begon het katholieke feest gisteren al.[4]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Carnaval met Prins Ali uit Aleppo” (05-02-2016), NOS
  3. Bronlink Weblink bron “Keulen op scherp met start vrouwencarnaval” (04-02-2016), NOS
  4. Bronlink Weblink bron “Carnavalsfeest begonnen” (09-02-2013), NOS