carieus
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ca·ri·eus
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding van cariës
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | carieus | carieuzer | carieust |
verbogen | carieuze | carieuzere | carieuste |
partitief | carieus | carieuzers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
carieus [1]
- (tandheelkunde) door tandbederf aangetast
Gangbaarheid
- Het woord carieus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "carieus" herkend door:
18 % | van de Nederlanders; |
22 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be