capituleerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ca·pi·tu·leer·de

Werkwoord

vervoeging van
capituleren

capituleerde

  1. enkelvoud verleden tijd van capituleren
    • Ik capituleerde. 
    • Jij capituleerde. 
    • Hij, zij, het capituleerde.