cantharel

Uit WikiWoordenboek
Cantharellen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • can·tha·rel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘dooierzwam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1846 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord cantharel cantharellen
verkleinwoord cantharelletje cantharelletjes

Zelfstandig naamwoord

de cantharelm

  1. (schimmels) (voeding) Cantharellus cibarius op Wikispecies, een eetbare paddenstoel met een lichte pepersmaak
    • Je kunt in dat gerecht ook cantharellen verwerken. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen