caler
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Frans
Uitspraak
Werkwoord
caler
- (spreektaal) stoppen, opgeven
- «La PSG a vite calé contre Nantes.»
- Paris Saint-Germain heeft het gauw opgegeven tegen Nantes. [1]
- «La PSG a vite calé contre Nantes.»
- (spreektaal) afslaan (van motor)
- «Juste devant le feu, le moteur de ma caisse a calé.»
- Net voor het stoplicht sloeg de motor van mijn wagen af. [1]
- «Juste devant le feu, le moteur de ma caisse a calé.»
- (spreektaal) zich vol vreten, schransen
- «Ch'uis calé!»
- Ik kan geen pap meer zeggen! [1]
- «Ch'uis calé!»