cafébezoeker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

cafébezoeker
Uitspraak
Woordafbreking
  • ca·fé·be·zoe·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord cafébezoeker cafébezoekers
verkleinwoord cafébezoekertje cafébezoekertjes

Zelfstandig naamwoord

de cafébezoekerm

  1. iemand die te gast is in een café
     Een vriendelijke agent deelde me mee dat er een aanklacht tegen me ingediend was wegens molest van een cafébezoeker.[2]
     In de wijk in Parijs waar vrijdagavond een aanslag werd gepleegd op een restaurant en een café, zijn de terrassen na dagen van rouw heropend. "Een vol terras laat zien dat wij Parijzenaren doorgaan met ons leven", zegt een Franse cafébezoeker.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij op Wikipedia, ISBN 9789023467014
  3. Bronlink geraadpleegd op 14 maart 2022 Weblink bron “'Een vol terras laat zien dat de Parijzenaren doorgaan'” (17-11-2015), NOS