cactus

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

cactus kunstwerk
Uitspraak
Woordafbreking
  • cac·tus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plantenfamilie’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1775 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord cactus cactussen
verkleinwoord cactusje cactusjes

Zelfstandig naamwoord

de cactusm

  1. (plantkunde) een vetplant met stekels
    • De Rus Safronov is begin zestig en heeft al dertig jaar lang dezelfde hobby: cactussen verzamelen. Zijn tuinhuis in Rusland herbergt meer dan tweeduizend exemplaren. Safronov reist de hele wereld over om net die ene cactus te bezitten, maar geheel legaal is zijn hobby niet.[2] 
     Ik liep over rotsige bergen, begroeid met struiken en cactussen.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "cactus" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Maarten Back NRC 26 februari 2016
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
cactus cactuses/cacti

Zelfstandig naamwoord

cactus

  1. (plantkunde) cactus