buurtvereniging

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Het wapen van buurtvereniging Gorecht
Uitspraak
Woordafbreking
  • buurt·ver·eni·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buurtvereniging buurtverenigingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de buurtverenigingv

  1. vereniging van buurtbewoners die zich bezighoudt met het wel en wee in de buurt.
    • In Ruurlo, waar zo’n achtduizend mensen wonen, zijn inwoners niet onbekend met veroordeelden. Van 2006 tot zijn dood in 2009 woonde Ferdi E., de ontvoerder en moordenaar van Gerrit Jan Heijn, hier in de Achterhoek. Aanvankelijk onder een schuilnaam. Toen burgers ontdekten wie hij werkelijk was, ontstond er rumoer. Zijn aanmelding bij de buurtvereniging werd geweigerd, zijn aanwezigheid in het dorp hooguit nog gedoogd.[2] 
    • Tot 2004 mocht in Elsendorp van gemeentewege „anderhalf huis per jaar” worden gebouwd. Toen werd van een boer een deel van zijn land gekocht om 52 kavels aan te leggen voor de jongvolwassenen die in Elsendorp wilden blijven. Nu vormen die huizen Elsendorp-Noord (de bewoners zelf glimlachen om de naam), de meeste hebben ze zelf of samen met de buren gebouwd. Hans van de Wetering (32 jaar, twee kinderen, kweker van graszoden) bouwde de twee-onder-een-kap met de buurman, wiens vader metselaar is. Zijn ene zwager is timmerman, de andere loodgieter, zelf heeft hij veel gesjouwd. In de tien jaar dat ‘Noord’ er ligt, zijn er zo’n veertig baby’s geboren (goed nieuws voor de school) en er is al een buurtvereniging die baby- en peutergym organiseert.[3]  
Synoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Fabian van der Poll 25 maart 2017
  3. NRC Jutta ChorusBlokker. Bas 13 januari 2017