bunzing

Uit WikiWoordenboek
Een bunzing

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bun·zing
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bunzing bunzingen
bunzings
verkleinwoord bunzinkje bunzinkjes

Zelfstandig naamwoord

de bunzingm

  1. (roofdieren) bepaald soort zoogdier, Mustela putorius op Wikispecies, klein marterachtig, behendig roofdiertje
    • De bunzing gaat bij de jacht vooral op zijn neus en oren af. 
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • stinken als een bunzing
    een zeer onaangename lichaamsgeur verspreiden
Vertalingen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen