bunkeren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bun·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bunkeren
bunkerde
gebunkerd
zwak -d volledig

Werkwoord

bunkeren [2]

  1. onovergankelijk de bunkers (brandstofreservoirs) vullen, brandstof innemen
  2. onovergankelijk (informeel) schransen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen