buldog

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bul·dog
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hondensoort’ voor het eerst aangetroffen in 1729 [1]
  • samenstelling van  bul  en  dog  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord buldog buldoggen
buldogs
verkleinwoord buldogje buldogjes

Zelfstandig naamwoord

de buldogm

  1. stevig gebouwde hond met een grote kop en afhangende liphoeken, destijds gefokt om tegen stieren te vechten
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen