bulbus
Uiterlijk
- bul·bus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bulbus | bulbi |
verkleinwoord |
de bulbus m
- (anatomie) bolvormig lichaamsdeel, plaatselijke bolling
- ▸ De bulbus is inderdaad wit; de waarneming is hoogstwaarschijnlijk gedaan aan een levend dier.[1]
- Het woord 'bulbus' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Anthoni van Leeuwenhoek (ed. L.C. Palm)“Alle de brieven. Deel 10: 1694-1695.” (1979), N.V. Swets & Zeitlinger, Lisse, ISBN 9026502850, p. 84 n. 91 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
- IPA: /ˈbul.bus/
bulbus m
- (plantkunde) knolplant, bolbloem
- (groente) ui
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | bulbus | bulbī |
genitief | bulbī | bulbōrum |
datief | bulbō | bulbīs |
accusatief | bulbum | bulbōs |
vocatief | bulbe | bulbī |
ablatief | bulbō | bulbīs |
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Anatomie in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Woorden in het Latijn
- Woorden in het Latijn met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Latijn
- Plantkunde in het Latijn
- Groente in het Latijn
- Zelfstandig naamwoord van de 2de verbuiging in het Latijn