buitenspiegel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bui·ten·spie·gel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van buiten en spiegel [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buitenspiegel | buitenspiegels |
verkleinwoord | buitenspiegeltje | buitenspiegeltjes |
Zelfstandig naamwoord
de buitenspiegel m
- achteruitkijkspiegel aan de buitenkant van een voertuig
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord buitenspiegel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.